Copia.
Doctor Hugo Pieter van Boneval Faure, wegens de edele mogende h. heeren burgemeesteren en raad in Groningen, ambtman, colonel en dijkgraaf van het Kleij Oldambt, certificere door deezen, dat in persoon voor mij is gecompareert de koopman Sijso Gerrijts Bart, verklarende oud te zijn in het 29e jaar, bij mij ambtman als een mijner ingesetenen zeer wel bekent en staande ter goeder naam en faam bij de Termunterzijl woonagtig.
Welke persoon voor mij vrijwillig declareerde ter requisitie van den hoog ed. gestr. heer F. Wigerij, procureur generaal van Friesland, onder gedanen lighamelijke eede, waar en waaragtig te zijn, dat hij op den 8 december 1784 is gekomen, des avonds plus minus 8 uiren, van Leeuwaarden te Dokkum, met de jaagschuit reijsende om zijn negotie te drijven, ter laastgemelde plaats sig begeeven heeft in de herberg alwaar de schuit aanleijde, bij hem deposant egter voor het overige de naam des casteleins en logement onbekent.
In geselschap van de heeren Boelkens en Elbregt van Lehr in Oostvriesland.
In welk logement deposant dien avond sittende met de heer Elbregt, coffij drinkende en de couranten lezende, hebbende de heer Boelkens zig geabsenteert, na reets een afgewonnen schuit bestelt te hebben om haar dien avond nog te brengen na Strobos, immiddels aldaar in dat logement zijn gekomen, naa deposants beste onthoud, vier persoonen welke aanstonds sig zeer woest en wild aanstelden.
Hetwelk de deposant gepermoveert had om sig bij den casteleijn te begeven en hem gevraagt, wat luiden zij waaren, declareerende daarop den hospes, dat hij deposant daarvoor niet behoefde te vreezen, dat deposant weder in het vertrek was gegaan en tegen sijn reijsmakker Elbregt gesegt, dat sij maar moeste vaaren.
Dat daarop een van boven gemelde vier persoonen, bij deposant egter alle onbekent, was opgestaan, dragende een degen op zijn zijde, welke hem deposant had gevraagt of hij voorleden winter was gekomen van Enkhuisen op Stavoren, gemelde persoon daarop gerepliceert had, dat hij was maar een gemeene flarre van een vent.
Zijnde voorts na eenige verdere injurieuse woorde wisselingen, aldaar verschenen een vijfde persoon, mede bij deposant, wat zijn naam betreft, onbekent, welke aanstonds na de deposant was gekomen en hem den hoed opligtende, gesegt had, dat is die blixem, slagende hem aanstonds met de vuist voor het hoofd, zoo dat zijn lip bloede.
Waarop een groot rumoer verder was ontstaan en veele ijsselijke dreijgementen door gemelde persoon aan hem waaren gedaan, hem voor de deur vorderende, met sulke vloeken en bedreijgingen, dat de deposant klaarlijk siende dat alles op hem was gemunt en aangelegt, zeer ontstelt was geworden en gevaar sijnes levens vreesende, met zeer veel moeijte, voor zoo verre hem nog voor staat, als zijnde dodelijk onstelt, uit het vertrek was gevlugt, na agteren in hetzelve logement, en gekomen in het donker op een open plaats ongeveer des 's avonds, toen 10 uiren gepoogt heeft uit groote benaauwtheid te klimmen over een muur of schutting om weg te geraken.
Dat de hospen of castelein hem aldaar is nagekomen en een deur opgen gemaakt die in een naauw steegje, voor zo verre zig herinnert, uitquam, waaruit de deposant gevlugt was, en een eijnd weegs voorlopende in de uiterste verbaasdheid waren hem aldaar, voor zoo verre vermeent, weeder voor verhaalde persoonen ontmoet, en op hem afgekoomen, en hem geattacqueert.
Menende als toen de twee steeken, met een degen of ander instrument in de hand te hebben bekoomen, welke egter naderhand eerst heeft ontdekt door ontsteltenis en thans nog sigtbaar.
Dat hierop deposant was genoodsaakt geworden te rug te keeren na de selve deur, en door die persoonen was vervolgt, egter de kastelein der herberg nog bij die deur sijnde, hem weeder heeft aanstonds binnen gelaaten, en als voren op het open plaatsje geraakt, en sig begeven na een deur, leijdende na een binnen vertrek, welke toevindende, sijn arm door een gebrooken glas ruit gestoken heeft om deselve te openen, hij als toen van de andere zijde door eenige persoonen is bij den arm gevat, de deur egter open geraakt, en hij deposant in het vertrek gekomen, alwaar de eerste reijs was geattacqueert, alwaar toen niemand aanwesig was.
De castelein egter goed vond om hem deposant voor verder onheil te beveijligen, hem geleijt heeft na een trap, leidende naa een bovenkamer, seggende, daar kond gij opgaan en sijnde deerlijk met deposant begaan en verlegen, deposant in het duister daar is opgekomen en plus minus in het donker aldaar een half uir in dodelijke benaauwdheid vertoeft, met groote besorgheid teffens voor een somma van 2500 gulden, welke door alle deeze confusien was agter gebleven, nogtans van agteren gebleeken geborgen te zijn door de heer Elbregts, zijn reijsmakker.
Dat eindelijk de deposant horende sijn beide reijsgenoten beneden met anderen, en na hem vragen, hij toen sig had verstout af te koomen en dezelfde aldaar bevonden met een burgerwagt, waarbij voorts gekoomen zijn de persoonen die hem hadden geattacqueert, welke door de burgerwagt gearresteert zijnde, gesegt hadden, dat als zij na de wagt moesten, de deposant mede moest.
Wordende immiddels hij deposant opnieuw aangetast door een der aanvalleren, soo dat zijn regts onkosten wierd opgescheurt, seggende hij moest ook mede, waartoe dan ook deposant is geresolveert, sijnde toen ongeveer 11 uuren des avonds dat deposant onderweg naa de wagt door de burgers wel wierd beschermt, dat sulks egter niet tegenstaande geduurig wierd geattacqueert en geinsulteert door voorvermelde persoonen, en in de wagt gescholden voor een schelm met ijsselijke vervloekingen, seggende dat hij niet waardig was gehangen te worden.
Dat eindelijk sijn reisgenooten hem waren koomen vinden in de wagt, en seer gaarne voort willende, hij aan de wagt, op haren eijsch, heeft betaalt 3-12-, of 14 stuiv.
Waarop de wagt hem met zijn beide compagnons heeft geleijd na de herberg alwaar de schuit na Strobos afvaart.
Sijnde hem toen weder alle insultes en geweldadigheden, ongeagt de borgerwagt, door een hoop volks, bij de deposant onbekent, aangedaan, met schelden, dreijgen, gooijen met sneeuw en steenen, selfs met hem te schoppen, die hem raaken konde, en dus met levens gevaar gekomen aan voorseijde herberg, alwaar de deur gesloten sijnde, en nadat aangeklopt was, als voren eer deselve open quam, hem alsnog alle reeale en personeele injurien als boven aangedaan.
So dat deposant verklaart het geschapen stond, en ingeval de wagt er niet was geweest, de woede soo groot was, dat hij qualijk het leven er zou afgebragt hebben.
Dat eindelijk de deur geopent sijnde, de wagt met hem was binnen gegaan en het gemeen buiten geslooten, zijnde toen plus minus 12 uuren des nagts, waarop na eenige tijd toevens hij met zijn reijs compagnons was aan de schuit geleijt door de wagt en afgevaren na Strobos.
Na dat bovenstaande verklaaring van woord tot woord aan de deposant Sijso Gerrijts Bart was voorgelezen, declareerde hij daarbij te persisteren, dieswegen na gepraesteerde eede desen nevens mij ambtman verteekent en tot meerdere vestenisse met mijn aangebooren zegul gecorroboreert.
Actum te Termunten den 23 december 1784.
(L. S.)
(onderstond)
Sijzo Gerrijts Bart, H. P. van Boneval Faure, ambtman
coll. acc.
H. P. v. B. Faure, ambtman.
Formulier der eed door opgemelde Sijso G. Bart gedaan.
Gelooft en sweert gij, dat gij deeze verklaaringe allezints naar waarheid voor zoo verre u bekent is, voor mij ambtman komt te passeren, om den hoog ed. gestr. heer Wigerij, procureur generaal van het hof van Friesland, te strekken tot informatien, in zodanige mishandelinge, als u op den 8 december laastleden te Dokkum is bejegent.
Hierop door deposant jaa zijnde geantwoord.
Zoo is zulks met de woorden, Zoo waar helpe u god almagtig, nader bekragtigt.
Copyright © 1995-2020 J.G. Boerema
Startpagina - Duurswold - Genealogie - Bronbewerkingen - Transcript - Privacy Beleid - E-mail